Alle gebruiksfuncties die kunnen worden beoordeeld tegen BREEAM-NL in-Use Utiliteitsbouw, moeten aan de volgende minimale vereisten voldoen:
1. De asset is een volledig en voltooid gebouw of gebouwdeel.
a) Asset
Op het moment van indiening kan niet meer dan 20% van het gebruiksoppervlakte casco zijn. De projectinformatie moet correct zijn op het moment van indiending in de assessmenttool.
b) Beheer
Niet meer dan 20% van de gebruikersoppervlakte mag leegstaan. Met leegstand wordt het totale gebruiksoppervlakte van de casco ruimtes en de oppervlakte van de ruimtes die niet in gebruik zijn bedoeld, gemeten over de rapportageperiode (12 maanden).
Definities van verschillende vormen van leegstand zijn weergegeven in Tabel 2.
Tabel 2: Vormen van leegstand
Vormen van leegstand | Definitie |
---|---|
Casco |
Ruimtes van een asset die casco zijn én consistent niet in gebruik zijn. Ruimtes die na in voorbereiding zijnde renovatie of verbouwing in gebruik worden genomen vallen niet onder 'consistent niet in gebruikt. Casco ruimtes zijn in ieder geval voorzien van de volgende gebouwonderdelen:
Als bewijs dat niet meer dan 20% van de gebruiksoppervlakte casco is, geldt voor gebouwen met industriefunctie (maar niet voor industriefunctie alleen) dat er moet worden aangetoond dat minstens 80% van de gebruiksoppervlakte klaar is voor gebruik. Dat betekent dat de ruimte in een afgewerkte staat is, klaar voor gebruik of al opereert in overeenstemming met de bedoelde functie of het proces. De afgewerkte staat kan een geklimatiseerde omgeving zijn voor bedrijfsprocessen, warme of gekoelde opslag, of andere technische operatie. Ook kan dit een ongeklimatiseerde omgeving zijn voor opslag of distributie, waarbij waarschijnlijk alleen verlichting de enige installatie betreft. Deze 80% regel is van toepassing op het totaal te beoordelen vloeroppervlak, inclusief de ruimten die geklimatiseerd zijn voor menselijk gebruik. |
Niet in gebruik |
Ruimtes in de asset die wel zijn ingericht en klaar voor gebruik, maar: Niet zijn verhuurd OF Niet in gebruik zijn |
2. De Asset moet in gebruik genomen of in gebruik te nemen verblijfsruimte(n) bevatten. Deze ruimte of ruimtes zijn bestemd voor het verblijven van personen gedurende een periode van 30 minuten of meer per dag. Deze ruimtes zijn geklimatiseerd voor menselijk gebruik en voorzien van basisvoorzieningen. Voorbeelden zijn kantoor-, winkelof onderwijsruimten die ventilatie, verlichting en energie- en watervoorzieningen hebben, zoals verwarming of koeling en toegang tot een toilet.
a) Asset
Een asset dat nog niet in gebruik is genomen kan wel worden beoordeeld, als aan de bovenstaande vereisten wordt voldaan en het klaar voor gebruik is.
b) Beheer
De asset moet minimaal 12 maanden voorafgaand aan het assessment in gebruik zijn genomen en beschikken over minimaal 12 maanden consumptiedata.
3. De beoordeling van een asset kan ook slechts een gebouwdeel of losse verdieping omvatten. In dat geval moet de beoordeling met BREEAM-NL In-Use ook de relevante faciliteiten en technische ruimten bevatten. De demarcatie van het te beoordelen gebouwdeel moet helder zijn omschreven en tevens blijken uit de titel van het project. De demarcatie moet voor alle twee de onderdelen (Asset en Beheer) gelijk zijn. Gebouwen die een mix zijn van woningen en niet-woningen, moeten voor deze functies afzonderlijk worden beoordeeld, volgens de juiste BREEAM-NL richtlijn.
4. De asset moet voldoen aan alle relevante wet- en regelgeving.
5. Een asset kan normaal gesproken niet meer dan één gebouw omvatten. De enige uitzondering is wanneer meerdere gebouwen aan de volgende criteria voldoen:
a) Alle gebouwen bevinden zich op hetzelfde perceel. De grens van het perceel is waar de verantwoordelijkheid voor het beheer of eigendom van het perceel verandert.
b) Alle gebouwen hebben dezelfde functie, leveren vergelijkbare prestaties en hebben een vergelijkbaar ontwerp en bouwjaar.
c) Het beheer, het onderhoudsbeleid, de procedures en de aanpak van gebouwen is gelijk voor alle gebouwen die deel uitmaken van de asset.
d) Er moet bewijsmateriaal worden verzameld van elk gebouw dat is opgenomen in de beoordeling. Waar de prestaties tegen de BREEAM-vereisten variëren, wordt de uiteindelijke score bepaald door het gebouw met het laagste prestatieniveau.