Het volgende toont aan dat aan de criteria wordt voldaan:
1.1
Een thermografisch onderzoek wordt tijdens de opleveringsfase van het gebouw uitgevoerd, dat voldoet aan de eisen die hieraan zijn gesteld in NEN-EN 13187 Thermische eigenschappen van gebouwen – Kwalitatieve detectie van thermische onregelmatigheden in de gebouwschil – Infraroodmethode, waaruit blijkt dat:
- er geen noemenswaardige thermische lekken aanwezig zijn;
- er geen excessieve koudebruggen aanwezig zijn;
- er geen noemenswaardige luchtinfiltratie plaatsvindt, behalve waar deze bewust is ontworpen en aangebracht (bijvoorbeeld ventilatieopeningen).
1.2
Eventuele defecten geïdentificeerd via de thermische inspectie worden gecorrigeerd waarna het gebouw opnieuw wordt onderzocht om te bevestigen dat het voldoet aan de eisen van het eerste punt.
1.3
Indien de weersomstandigheden tijdens de oplevering van het gebouw niet gunstig zijn voor een betrouwbare thermografische meting (bijvoorbeeld tijdens de zomer bij verwarmde functies en tijdens de winter bij gekoelde functies), is het toegestaan de thermografische meting later uit te voeren. Er dient onderbouwd te worden dat in de periode van de aanvraag van het certificaat geen tijdsbestek beschikbaar was voor een zinvolle thermografische meting.
1.4
Dit punt wordt alleen toegekend als de aannemer van tevoren op de hoogte is gesteld van het feit dat de betreffende onderzoeken plaatsvinden, omdat alleen dan de gewenste verbetering van de bouwkwaliteit ook plaats zal vinden.
2.1
Een luchtdoorlatendheidsmeting conform NEN-EN 13829 (methode A) wordt tijdens de opleveringsfase van het gebouw uitgevoerd. De meting voldoet daarnaast aan de volgende eisen:
- De luchtdoorlatendheidsmeting is zowel in een onderdruk- als overdruksituatie uitgevoerd.
- De meting is uitgevoerd met een betrouwbaarheid van ≥ 90%, de onder- en overdrukwaarden moeten beide worden gerapporteerd.
- Er zijn ten minste zes meetpunten gekozen (vijf intervallen).
- De interval tussen de meetpunten is ≥ 5 pascal en ≤ 10 pascal.
- Het meetpunt met de laagste druk is ten minste 25 pascal.
- De meetpunten en overige uitgangspunten zijn door een rapportage vastgelegd en beschreven, die is opgesteld conform NEN-EN 13829.
- De resultaten van de luchtdoorlatendheidsmeting dienen omgerekend en vergeleken te worden met de qv;10-waarde uit de EPC-berekening. Indien vanwege de functie van het gebouw geen EPC-berekening is opgesteld, dient het resultaat van de meting met de q50-waarde (luchtdoorlatendheid per m2 schiloppervlak) uit Tabel 22 te worden vergeleken;
Tabel 22
|
Luchtdoorlatendheid per m2 schioppervlak (m3/h.m2) bij 50 Pa (q50) |
Industriële gebouwen |
2,0 |
Koel-/vrieshuizen |
0,2 |
2.2
Uitgangspunt is dat bij voorkeur het gehele volume van een gebouw op luchtdichtheid wordt getest, maar het is mogelijk dat in bijzondere situaties een steekproef (in een deel van het gebouw) gewenst is. Indien vanwege de specifieke situatie, die in de meetrapportage is onderbouwd, verantwoord kan worden dat een representatieve steekproef gewenst is, dienen de uitgangspunten in ATTMA TSL2 hoofdstuk 5 gebruikt te worden om de steekproef te bepalen.
2.3
Dit punt wordt alleen toegekend als de aannemer van tevoren op de hoogte is gesteld van het feit dat de betreffende onderzoeken plaatsvinden, omdat alleen dan de gewenste verbetering van de bouwkwaliteit ook zal worden aangebracht.