BREEAM-NL Nieuwbouw en renovatie utiliteit v6.1.1

LE 04 Natuurinclusieve locatie

Het stimuleren van maatregelen voor het ecologisch medegebruik van de bouwlocatie en de omgeving door planten- en diersoorten.

Beschikbare punten 3
Minimale vereiste Ja
Verplicht vanaf Ja
Projectgebonden Ja
Filtercredit Nee
Exemplary performance Nee

De credit bestaat uit drie delen:

  • Opstellen van een natuurrapportage (minimale vereiste);
  • Natuurinclusief bouwen (tot twee punten);
  • Waarborgen kwaliteit habitatten (één punt).

Toon aan dat aan de volgende criteria wordt voldaan:

Minimale vereiste - Opstellen van een natuurrapportage

  1. Voor de aanvang van de bouwactiviteiten (inclusief het bouwrijp maken) stelt een erkend ecoloog een natuurrapportage op waarin het potentieel voor plant- en diersoorten van de bouwlocatie en de omgeving in beeld gebracht.

Twee punten - Natuurinclusief bouwen (verplicht vanaf de kwalificatie Very Good)

  1. Er zijn voor meerdere habitatten maatregelen getroffen in en rondom de bouwlocatie (zie Tabel LE 04.1)
     
  2. De maatregelen getroffen om deze habitatten te creëren resulteren dat de habitatten tezamen tenminste 10% van de voetafdruk van de locatie betreffen.

Eén punt - Waarborgen kwaliteit habitatten

  1. De eerste punten zijn behaald en aan de minimale vereiste is voldaan.
     
  2. Een erkend ecoloog bevestigt na voltooiing van het bouwproject (in de natuurrapportage) dat alle maatregelen zijn genomen benodigd voor het realiseren van meerdere habitatten.

Tabel LE 04.1 Beschikbare punten op basis van het aantal habitatten

Minimaal aantal verschillende habitatten

Beschikbare BREEAM-NL punten

Drie (verplicht vanaf de kwalificatie Very Good)

1

Vijf

2

Referentie

Onderwerp

Omschrijving

Toepassingsgebied

CN1

Toepasbaarheid van de criteria-eisen

In hoofdstuk 3.2 Tabel 6 staat het toepassingsgebied voor elk criterium, per gebruiksfunctie en projecttype. Criteria die niet van toepassing zijn, worden daar weergegeven. Aanvullende of aangepaste criteria voor een specifiek projecttype en gebruiksfunctie staan in de aanvulling op de criteria van de credit.

CN1.1

Bestaande voorzieningen

Bestaande voorzieningen rondom de bouwlocatie worden geaccepteerd als deze worden uitgebreid op en om de bouwlocatie en deze aansluiten bij de beoogde habitat eisen.

Algemeen

CN2

Erkend ecoloog

Een erkend ecoloog is een persoon die:

  1. Op hbo- dan wel universitair niveau een opleiding heeft afgerond met als zwaartepunt ecologie, én/of
  2. Als praktiserend ecoloog werkzaam is voor een ecologisch adviesbureau dat is aangesloten bij het netwerk Groene Bureaus, én/of
  3. Zich aantoonbaar beroepsmatig inzet op het gebied van de soortenbescherming en is aangesloten bij de daarvoor in Nederland bestaande organisaties (zoals: Das en Boom, Zoogdiervereniging, RAVON, Vogelbescherming, Vlinderstichting, Natuurhistorisch Genootschap, KNNV, NJN, IVN, EIS Nederland, FLORON, VOFF, SOVON, enzovoorts).

Minimale vereiste

CN3

Natuurrapportage

Een door een erkend ecoloog opgesteld rapport, waarin de ecologische waarde van de bouwlocatie en de omgeving al in een vroeg stadium van het ontwerpproces wordt omschreven op basis van bureauonderzoek, inventarisatie en veldonderzoek op locatie.

Onderdeel van de natuurrapportage zijn ook de aanbevelingen van de erkend ecoloog ten aanzien van de bestaande en toekomstige beplanting en de wijze van irrigatie, of voor de beplanting die geen irrigatie behoeft (zie ook WAT 04).

In het rapport wordt ook verwezen naar gemeentelijke groenplannen of bouwenveloppen waarin specifieke voorschriften voor de ontwikkeling van groenvoorzieningen op de bouwlocatie zijn opgenomen.

Natuurinclusief bouwen en waarborgen kwaliteit habitatten

CN4

Natuurinclusief bouwen

De voorzieningen die worden getroffen voor minimaal drie of vijf habitatten worden gerealiseerd vanuit het gedachtegoed van natuurinclusief bouwen. Hierbij moeten de voorzieningen zich richten op het creëren van een habitat voor diersoorten. Soorten waarvoor habitatten kunnen worden gerealiseerd zijn bijvoorbeeld vogels, vissen, amfibieën, reptielen, ongewervelden, vleermuizen en overige zoogdieren.

CN5

De vijf V’s

Maatregelen voor natuurinclusief bouwen worden aanbevolen in de door de ecoloog opgestelde natuurrapportage. De maatregelen hebben ecologische waarde door de maatregelen integraal te ontwerpen op basis van de Vijf V’s; Voedsel, Voortplanting, Veiligheid, Verbinding en Variatie.

Op projectniveau moet een integraal ontwerp worden opgesteld, waaruit blijkt hoe de vijf V’s onderdeel zijn van de ontwikkeling. Ook moet daaruit blijken dat ze zo zijn uitgevoerd (zie methodiek).

CN6

Toepassen voorzieningen voor een habitat

De voorzieningen die worden toegepast voor een habitat worden geïntegreerd in, rondom en in de buurt van de bouwlocatie:

  1. Natuurvoorzieningen geïntegreerd in het gebouw zoals: grotere verblijfsplaatsen (voor vleermuizen) of nestelstenen in de gevels en daken voor gebouwafhankelijke soorten.
  2. Natuurvoorzieningen rondom het gebouw zoals: groene daken en/of groene gevels, perceelscheidingen en ecologisch groen op het perceel.
  3. Natuurvoorzieningen in de buurt van het gebouw zoals: groene publieke ruimte, verbindingsroutes voor dieren in de nabijheid van het gebouw.

CN7

Autochtoon inheemse vegetatie

Minimaal 60 procent van de vegetatie die wordt toegepast bestaat uit autochtoon inheemse en in Nederland gekweekte beplanting. Er mogen geen invasieve planten worden toegepast om overwoekeren en uitroeien van inheemse beplanting te voorkomen. Tevens moet niet-inheemse vegetatie bestaan uit plantensoorten die insecten, vogels en/of zoogdieren aantrekken.

De herkomst van de toegevoegde beplanting wordt weergegeven op Labels, keurmerken, kwekersinformatie, e.d.

Een overzicht van de toegepaste beplanting moet worden opgenomen in een inventarisatie.

In Nederland gebruikte systemen zijn o.a.:

  1. NL Greenlabel duurzaamheidspaspoort
  2. On the way to planet proof
  3. Groenkeur
  4. Insert Kwaliteitslabel Groen
  5. Struikrovers

CN8

Afwijkend klimaat

Het klimaat verandert, zowel wereldwijd als in ons eigen land, op provinciaal en lokaal niveau. Elke plantensoort heeft zijn eigen ideale leefomstandigheden. In steden is het lokale klimaat vaak anders dan het klimaat op provinciaal of landelijk niveau. Een ecoloog kan besluiten om af te wijken van de regel van 60% inheemse vegetatie als de ontwikkellocatie in een stedelijk gebied ligt.

Je kunt bepalen of een locatie in een stedelijk gebied ligt door te kijken naar het aantal adressen per vierkante kilometer. Als dit aantal hoger is dan 1900 adressen per km², dan wordt de locatie als stedelijk beschouwd. Als de locatie minder dan 800 adressen per km² heeft, maar wel direct grenst aan een stedelijk gebied, dan moet er een bufferzone van 500 meter rondom de locatie worden aangehouden en wel 60% autochtonen en inheemse vegetatie worden gerealiseerd.

Het belangrijkste doel blijft echter om gezonde natuurlijke omgevingen te creëren die passen bij de ecologische waarde van de locatie en die bestand zijn tegen klimaatverandering. Invasieve plantensoorten mogen niet worden gebruikt, zodat inheemse planten niet worden verdrongen of uitgeroeid.

De vijf V’s
Op basis van de aanbevelingen van de ecoloog wordt ecologische waarde toegevoegd aan het project. In de natuurrapportage van LE 02 zijn de huidige waarden, lokale soorten en waarden in de directe omgeving, de potentie en kansen van de ontwikkellocatie onderzocht. De soorten waarvoor een habitat wordt gecreëerd zijn bij voorkeur in de omgeving aanwezig. Het aansluiten op al voorkomende soorten vergroot de kansen van de soort op een succesvolle ontwikkeling (een van de waarden voor natuurpositief bouwen).

De ecoloog moet er met zijn of haar aanbeveling en de implementatie daarvan altijd rekening mee houden, dat gecreëerde habitatten voorzien in de vijf V’s van voortplanting, veiligheid, voedsel, verbinding en variatie. Voor ongewervelden wordt rekening gehouden met microklimaatomstandigheden zoals warmte, vocht en temperatuurwisselingen.

Daarbij worden de voorzieningen gerealiseerd geïntegreerd in, rondom en in de buurt van de projectlocatie. Als er in de buurt van het project al een voorziening is die binnen de habitat voorziet in de V van voeding, kan dit worden geaccepteerd. Is er in de buurt van het project nog geen voorziening die in een van de V’s kan voorzien, dan moet deze worden gerealiseerd. Is dit niet mogelijk, dan kan dit niet worden geaccepteerd.

Soorten waarvoor habitatten kunnen worden gerealiseerd zijn bijvoorbeeld vogels, vissen, amfibieën, reptielen, ongewervelden, vleermuizen en overige zoogdieren. Zie de creditpagina van LE 04 op richtlijn.breeam.nl voor meer achtergrondinformatie en succesvolle maatregelen om habitatten voor soorten te ontwikkelen.

Criteria

Ontwerpfase

Opleverfase

Alle

Met één of meer bewijsstukken, zoals vermeld in hoofdstuk 4.0 BREEAM-NL Bewijsmateriaal, moet worden aangetoond dat het project aan de criteria voldoet.

Habitat
Een habitat omschrijft de voorwaarden waaraan een gebied moet voldoen om ervoor te zorgen dat een bepaalde diersoort er kan overleven. De habitat is een omschrijving van de hulpbronnen die een bepaalde soort nodig heeft. Voor de LE04 credit wordt met de aanduiding ‘de vijf V’s’ nader uitgelegd wat deze hulpbronnen zijn.

Autochtoon inheemse beplanting
Autochtoon inheemse planten zijn planten die van nature in Nederland voorkomen. De herkomst van aanplant is belangrijk voor de biodiversiteit in Nederland. Aangenomen wordt dat de aanplant al voor 1500 van nature in Nederland voorkomt. Dit zijn van oorsprong inheemse soorten (archeofyten). In de Standaardlijst van de Nederlandse Flora 2020 kan de eigenheid en herkomst van de inheemse soorten worden gecontroleerd.

Uitheemse soorten hebben vaak een andere bloeitijd die niet overeenkomt met de periode waarin veel insecten voedsel nodig hebben. Of de bomen of planten worden door insecten niet herkend als voedselbron, en niet bezocht. Dit is niet het geval met inheemse planten. Dit zijn meestal insecten aantrekkende planten.

Voetafdruk
De voetafdruk van een ontwikkeling is het totale oppervlak op de kavel dat wordt aangetast door de bouw, inclusief bebouwing, verhardingen en nieuw aangelegde groenvoorzieningen. Het wordt berekend als het oppervlak binnen de perceelgrenzen, wat zowel het gebouw zelf als de verharde buitenruimte omvat, maar niet het Bruto Vloeroppervlak (BVO) van de gebouwen. Daarnaast worden tijdelijke voorzieningen zoals bouwketen, parkeerplaatsen en opslagruimte ook meegenomen in de berekening.

Geen.

Geen.

Home