De credit bestaat uit zes delen:
- Luchtkwaliteit (minimale vereiste);
- Ventilatie (twee punten);
- Spuiventilatie (één punt);
- Emissies van bouwproducten en afwerkingsmaterialen (één punt);
- Meten luchtkwaliteit bij oplevering gebouw (één punt);
- Emissies van bouwproducten en afwerkingsmaterialen (EP-punt).
Toon aan dat aan de volgende criteria wordt voldaan:
Minimale vereiste - Luchtkwaliteit
- Het gebouw is geoptimaliseerd om binnen een optimale luchtkwaliteit te garanderen (zie methodiek).
Twee punten - Ventilatie
Luchtverversing in het geval van natuurlijke- en mechanische ventilatie
- Alle verblijfsruimtes hebben een voorziening voor luchtverversing, bestaande uit een component voor de toevoer van verse lucht en een component voor de afvoer van binnenlucht (luchtafvoerrooster of overstroomrooster).
- In alle verblijfsruimtes wordt de binnenlucht afhankelijk van de gebruiksfunctie, de vloeroppervlakte, het maximaal aantal aanwezige personen en de maximale bezettingsgraad, ten minste ververst in een mate zoals aangegeven in Tabel HEA 04.1.
- De hoeveelheid luchtverversing wordt bepaald conform de bepalingen uit de norm NEN 1087:2001 Ventilatie van gebouwen – Bepalingsmethoden voor nieuwbouw.
Filtereisen mechanische ventilatie
- Binnen het mechanische ventilatiesysteem worden filters gebruikt om te waarborgen dat alle aangevoerde lucht gefilterd is. De filters zorgen voor een luchtkwaliteit die voldoet aan de SUP2-klasse volgens de norm NEN-EN 16798-3.
Het voorkomen van verontreiniging van buiten naar binnen in het geval van mechanische ventilatie
- Om te voorkomen dat verontreinigde lucht afkomstig uit externe bronnen van verontreiniging (CN3) wordt ingenomen, geldt voor een gebouw dat mechanisch wordt geventileerd dat aan één van de volgende criteria is voldaan:
- De luchtinlaten zijn ontworpen in overeenstemming met de onderstaande normen meest geschikt voor het type gebouw:
- 16798-4 Sections 8.8.1 to 8.8.4.
- BRE FB 30.
- BRE IP 9/154.
- CIBSE Tm21.
- ANSI/ASHRAE Standard 62.1:2022 Sections Section 5.5 and Normative Appendix B.
- De luchtinlaten zijn ontworpen in overeenstemming met de onderstaande normen meest geschikt voor het type gebouw:
- Alternatieve berekeningsmethoden, zoals windtunnelstudies of Computational Fluid Dynamics (CFD) modelling, zijn toegestaan als deze methoden aantonen dat de posities van luchtinlaat en luchtuitlaat onder normale windomstandigheden geen significante ‘recirculatie’ van uitgestoten lucht veroorzaken.
- De luchtinlaten van het mechanische ventilatiesysteem moeten tenminste tien meter horizontaal verwijderd zijn van externe bronnen van verontreiniging.
Opmerking: Wanneer het gebouw of gebouwruimtes natuurlijk worden geventileerd, geldt dat alle ventilatieroosters en alle te openen ramen ten minste tien meter horizontaal verwijderd zijn van externe bronnen van luchtverontreiniging (CN3).
Het voorkomen van gebruikte/afgevoerd lucht opnieuw innemen in het geval van mechanische ventilatie
- Om te voorkomen dat gebruikte/afgevoerde lucht opnieuw wordt ingenomen, geldt dat een gebouw dat mechanisch wordt geventileerd aan één van de volgende criteria moet voldoen:
- Alle luchtinlaten van de mechanische ventilatiesystemen van het gebouw hebben ter plaatse van de instroomopening een maximale verdunningsfactor van de in Tabel HEA 04.2 benoemde waarde. Voor het berekenen van de verdunningsfactor, zie methodiek.
- Wanneer niet is aangetoond dat ter plaatse van de instroomopening een maximale verdunningsfactor is volgens tabel HEA 04.2, dan moet de afstand tussen luchtinlaten en uitlaten tenminste tien meter horizontaal zijn.
Het voorkomen van verontreiniging van lucht in het gebouw veroorzaakt door interne bronnen van verontreiniging.
- Om te voorkomen dat de lucht binnen het gebouw verontreinigd raakt door interne bronnen moet aan de volgende criteria worden voldaan:
- Op gebouwniveau wordt binnen het centrale mechanische ventilatiesystemen géén systeem van ‘recirculatie’ toegepast (CN4).
- Er is géén inwendige thermische isolatie van luchtkanalen toegepast.
- Ruimtes bestemd voor printers en/of kopieermachines en open ruimtes met incidenteel een bron van luchtverontreiniging wordt de lucht apart afgezogen. Ook moet worden voorkomen dat de afgevoerde lucht uit deze ruimtes wordt vermengd met lucht die elders in het gebouw wordt gebruikt voor luchtverversing.
- Ter voorkoming van legionellabesmetting bestaat een eventueel bevochtigingssysteem alleen uit stoombevochtiging. Het stoombevochtigingssysteem voldoet aan de voorwaarden van ISSO-publicatie 55.3 en is voorzien van een VDI 6022 hygiënecertificaat.
Het meten van het gehalte CO2 in ruimtes met een sterk wisselende bezetting (bijeenkomst-, winkel-, sport- en onderwijsfuncties).
- In geval van mechanische ventilatie, is een monitoringsysteem aanwezig dat het CO2-gehalte meet en het debiet van de luchtverversing aanstuurt op een wijze dat de CO2-concentratie in verblijfsruimtes (in de ‘ademzone’) tijdens gebruikstijd op maximaal 400 ppm boven de buitenluchtconcentratie ligt (CN2 en CN5).
- Wanneer het gebouw op natuurlijke wijze wordt geventileerd, moet er automatisch een digitaal alarmsignaal naar de verantwoordelijke (technische) gebouwbeheerder worden gestuurd als de CO2-concentratie 400 ppm boven de buitenluchtconcentratie ligt (CN2 en CN5). De gebouwbeheerder moet vervolgens maatregelen kunnen nemen om het gebouw te luchten, bijvoorbeeld door ramen automatisch te openen of dakventilatie in te schakelen via regeltechniek.
Eén punt - Spuiventilatie
De strategie voor gebouwventilatie is zo flexibel en aanpasbaar mogelijk ontworpen voor toekomstige gebouwgebruikers en klimaatscenario’s dat verblijfsruimtes van het gebouw kunnen worden voorzien van verse lucht via een natuurlijke ventilatiestrategie. Dit kan worden aangetoond door:
- 90% van het vloeroppervlak van de verblijfsruimtes, afgerond naar boven op hele ruimtes, kunnen worden geventileerd door middel van spuiventilatie.
- 90% van het vloeroppervlak van de verblijfsruimtes, afgerond naar boven op hele ruimtes, bevat per stramien van 3,60m ten minste één te openen raam.
- De te openen ramen geven minimaal een volgens NEN 1087 bepaalde capaciteit voor spuiventilatie voor een verblijfsruimte zoals vermeld in Tabel HEA 04.1.
- In verblijfsruimtes waarin zich werkplekken bevinden die meer dan zeven meter af liggen van dichtstbijzijnde ventilatievoorziening, moeten in de tegenovergelegen gevel een te openen ramen (of gelijkwaardige voorzieningen) voor spuiventilatie bevinden. De verdeling over beide gevels moet afdoende doorstroming van lucht door middel van dwarsventilatie garanderen.
- De ramen moeten eenvoudig door de gebruiker kunnen worden bediend. Deze bediening voorziet in een traploze regeling of in een regeling met ten minste drie fixatiestanden, waarvan één kierstand en één volledig te openen raamoppervlak dat op minimaal twee niveaus kan worden geventileerd.
Eén punt - Emissies van bouwproducten en afwerkingsmaterialen
- Minimaal vier van de vijf opgenomen groepen bouwproducten en afwerkingsmaterialen in Tabel HEA 04.3, die aan de binnenzijde van het gebouw zijn toegepast, moeten voldoen aan de gestelde grenswaarden voor emissies, bepalingsvoorwaarden en andere aanvullende voorwaarden uiteengezet in de tabel.
Eén punt - Meten luchtkwaliteit bij oplevering gebouw
- De formaldehydeconcentratie is vóór ingebruikname gemeten en bedraagt ≤ 30 μg/m³. Na ingebruikname worden er geen werkzaamheden uitgevoerd waarbij producten of materialen de formaldehydeconcentratie beïnvloeden.
- De concentratie totale vluchtige organische stoffen (TVOS) wordt vóór ingebruikname gemeten en bedraagt ≤ 500 μg/m³. Na ingebruikname worden er geen werkzaamheden uitgevoerd waarbij producten of materialen de TVOS concentratie beïnvloeden.
- Als de gemeten waarden de limieten overschrijden, moet er een plan worden gemaakt om de concentratie van formaldehyde en TVOS vóór ingebruikname binnen de voorgeschreven limieten te krijgen. Na het nemen van de maatregelen moet er opnieuw getest worden om te bevestigen dat de limieten nu wel worden gehaald.
- Het testen, meten en rapporteren van de emissies, zoals genoemd in criteria 19 en 20, moet, indien van toepassing, gebeuren volgens de volgende normen:
- NEN-ISO 16000-2: Binnenlucht – Deel 2: Monsternemingsstrategie voor formaldehyde.
- NEN-ISO 16000-3: Binnenlucht – Deel 3: Bepaling van formaldehyde en andere carbonyl-verbindingen in binnenlucht en testkamers – Actieve monsterneming.
- NEN-ISO 16000-5: Binnenlucht – Deel 5: Monsternemingsstrategie voor vluchtige organische verbindingen.
- NEN-ISO 16000-6: Binnenlucht – Deel 6: Bepaling van het gehalte aan vluchtige organische componenten in binnenlucht en testkamers door actieve monsterneming op TENAX TA®, thermische desorptie en gaschromatografie met gebruik van MS/FID.