Het bepalen van relevante gebiedszones
De eerste stap is het bepalen van wat relevante gebiedszones zijn. Een relevante gebiedszone kan een etage of een specifiek functioneel bouwdeel zijn. Een verhuurde eenheid kan ook als gebiedszone worden beschouwd, mits deze niet groter is dan één etage. Een functioneel bouwdeel is een deel van het gebouw dat is ontworpen om een specifieke functie te huisvesten. Voorbeelden hiervan zijn: catering (restaurant, kantine), kantoorruimtes, industriële ruimtes, laboratoria, enz.
Aanvullende randvoorwaarden voor relevante gebiedszones
- Er moet onderscheid worden gemaakt tussen verdiepingen en gebruiksfunctie. Als een enkele gebruiksfunctie over meerdere verdiepingen is verdeeld, moet het energiegebruik per verdieping worden gemeten. Wanneer een gebouw meerdere schachten, kernen of vloerdelen heeft, moet het submeteren per vloerdeel plaatsvinden.
- Bij specifieke gebouwtypen gelden de volgende aanvullende voorwaarden:
- Bij gebouwen met een relatief groot vloeroppervlak en weinig bouwlagen, mag het submeteren per schacht worden uitgevoerd, maar alleen als een klein aantal ruimtes op een verdieping is aangesloten op dezelfde schacht.
- In hoogbouw, waar een schacht meerdere ruimtes bedient, moet elke schacht op elke bouwlaag afzonderlijk worden gemeten.
Meetstrategie
Een meetstrategie is een schriftelijk document waarin minimaal de volgende zaken zijn opgenomen:
- Opsomming van te bemeteren energie eindgebruikers: Dit is een lijst van alle relevante energiegebruikers die gemeten moeten worden in het gebouw, zoals verwarming, koeling, verlichting, apparatuur, enzovoort.
- Soort energie en verwachte hoeveelheid energiegebruik: Voor elke energiegebruiker wordt het type energie (bijvoorbeeld elektriciteit, gas, warmte, koude) en de verwachte hoeveelheid energiegebruik (bij voorkeur berekend) vastgelegd.
- Locatie van energiemeters: Op tekeningen en schema’s van het gebouw wordt aangegeven waar de energiemeters zijn geïnstalleerd en welke energiegebruikers worden gemeten. De energiemeters moeten duidelijk gelabeld zijn, zodat het per meter duidelijk is welke energiegebruiker wordt gemeten.
- Controleerbaarheid van criteria: De meetstrategie moet ervoor zorgen dat het mogelijk is te verifiëren of er aan de criteria is voldaan. Dit houdt in dat de meetstrategie inzicht moet geven in de ontwerpkeuzes van het energiemeting systeem en de functionaliteiten daarvan.
De gebouweigenaar of -beheerder kan op basis van de meetstrategie achterhalen hoe het submeteringssysteem van het gebouw is ontworpen en welke functionaliteiten het heeft.
Voor een gedetailleerde handreiking voor het opstellen van een meetstrategie voor de energiemonitoring in een gebouw, wordt verwezen naar de volgende documenten:
- General Information Leaflet 65: Metering energy use in new non-domestic buildings.
- CIBSE TM 39: Building Energy Metering.
Let op: Helaas zijn er momenteel geen Nederlandstalige vertalingen van deze documenten beschikbaar, en er is ook geen gelijkwaardige Nederlandse variant die hetzelfde niveau van detail biedt.
Schatting van het energiegebruik van elke eindgebruiksgroep
Wanneer het jaarlijkse energiegebruik van één specifieke gebruiker, huurder of een combinatie van eindgebruiksgroep minder dan 10% bedraagt van het totale jaarlijkse energiegebruik voor een bepaald type brandstof (zoals gas, elektriciteit, warmte, of koude), is submetering van dat energiegebruik niet verplicht. Het ontwerpteam moet echter aantonen dat het energiegebruik daadwerkelijk onder deze drempel blijft.
Vereisten voor de schatting:
Wanneer het energiegebruik van een bepaalde huurder of eindgebruiker minder dan 10% uitmaakt van het totale energiegebruik, kan het ontwerpteam concluderen dat submetering niet noodzakelijk is. Dit geldt voor zowel gebouwgebonden als gebruikersgebonden energiegebruik. Om aan te tonen dat het energiegebruik van een huurder of gebruiker minder dan 10% is, kan het ontwerpteam een eenvoudige berekening uitvoeren of gebruikmaken van benchmarks. Benchmarks kunnen bestaan uit referentiewaarden voor energiegebruik die van toepassing zijn op specifieke gebouwtypen of gebruiksfuncties. Het ontwerpteam moet kunnen aantonen dat het jaarlijkse energiegebruik onder de 10%-drempel blijft. Dit kan bijvoorbeeld door gebruik te maken van gegevens uit vergelijkbare referentiegebouwen of door gebruik te maken van een geaccepteerde methode voor het schatten van energiegebruik (zoals de NTA 8800 of andere erkende richtlijnen).
Als het totale geschatte jaarlijkse energiegebruik van de huurder(s) of eindgebruiker(s) lager is dan 10% van het jaarlijkse energiegebruik voor een bepaald type energie, zijn submeters niet nodig. Dit geldt zowel voor gas, elektriciteit, warmte, koude als voor andere energiestromen die relevant kunnen zijn voor het gebouw.