BREEAM-NL In-Use Woningen v6.1.1

#

CRITERIA

TOEPASBAAR

OP ANTWOORD

FILTER

1

In individuele woningen, waar de beheerdersorganisatie niet verantwoordelijk is voor de aanschaf van producten voor exploitatie en onderhouds- werkzaamheden in de woning, kan deze antwoordoptie uit het assessment worden gefilterd.

D

CRITERIA VOOR VRAAG

2

Het beleid, procedures of plannen moeten actueel worden gehouden en kunnen onderdeel zijn van een milieubeleid op organisatieniveau.

C, D, E, F en G

3

Informatie voor bewoners moet:

1. Het gebruik van ventilatiesysteem uitleggen, inclusief eventueel onderhoud wat de bewoners zelf kunnen uitvoeren.
2. Toelichten hoe problemen met de luchtkwaliteit binnenshuis kunnen worden gerapporteerd aan de gebouwbeheerder/eigenaar.
3. Worden opgenomen in de “gebruikershandleiding” van MAN 01 worden de punten voor MAN 01 niet behaald, dan moet de informatie in andere documentatie worden verstrekt aan bewoners.

B

4

Inspectie- en reinigingsprocedures/plannen hebben betrekking op het volgende, indien aanwezig:

• Luchtbehandelingskasten (LBK’s);
• Ventilatiekanalen;
• Filters;
• Luchtbevochtigers;
• Verwarming en koeling;
• Warmteterugwinningsinstallaties;
• Luchtinlaten en -uitlaten;
• Luchthoeveelheidsregelaar voor toevoerlucht met variabele luchthoeveelheden;
• Decentrale luchtbehandelingskasten, bijvoorbeeld ventilatie- convectoren en inductieunits.

Inspectie- en reinigingsfrequenties moeten in overeenstemming zijn met de volgende normen of gelijkwaardige alternatieven:

NEN-EN 15780 Ventilatie van gebouwen – luchtkanalen - reinheid van ventilatiesystemen

OF

ISSO-publicatie 17 kwaliteitseisen voor luchtkanaalsystemen in woning- en utiliteitsbouw

OF

Tabel 8.2 van ANSI/ASHRAE Standard 62.1 Ventilatie voor acceptabele luchtkwaliteit binnenshuis.

C

5

Het inkoopbeleid moet in ieder geval de emissies van zeer vluchtige organische stoffen, inclusief formaldehyde, en vluchtige organische stoffen (VOS) omvatten. Daarnaast moet het inkoopbeleid passende selectiecriteria bevatten voor producten met een lage of geen emissie (zie ‘aanvullende informatie’)

Producten die onderdeel moeten zijn van het inkoopbeleid omvatten, maar zijn niet beperkt tot:

1. Verf en coatings voor binnen toepassingen.
2. Lijmen en kit voor binnen toepassingen.
3. Vloerbedekking en andere vloerafwerkingen.
4. Meubilair.
5. Schoonmaakmiddelen.

D

6

Procedures en plannen voor het monitoren van de binnenluchtkwaliteit moeten minimaal een keer in de drie jaar worden uitgevoerd, inclusief registratie van de resultaten. Dit omvat de volgende maatregelen:

1. Het meten van de concentraties (relevante) luchtverontreinigende stoffen binnen de asset, met behulp van robuuste testmethoden op representatieve bemonsteringslocaties. In plaats van puntsampling kunnen ook continu metende sensoren worden gebruikt.
2. De monitoring moet minimaal betrekking hebben op kooldioxide en ten minste twee andere verontreinigende stoffen (bijvoorbeeld fijnstof, totale vluchtige organische stoffen (TVOC), formaldehyde, koolstofmonoxide, stikstofdioxide (NO_x) of radon).
3. Het uitvoeren van enquêtes onder gebouwgebruikers die de perceptie van gebruikers over de luchtkwaliteit binnen inzichtelijk maakt.
4. Het uitvoeren van inspecties van de gebouwschil, het sanitair en de klimaatinstallaties om vocht en condensatie bronnen te identificeren.
5. Evalueren van de ventilatiesnelheden van het gebouw, inclusief luchtstromen bij in- en uitlaten.
6. Afspraken/beleid/procedures rondom om opvolging van klachten van bewoners of problemen die worden gesignaleerd.

E

7

Procedures en plannen voor onderhoud, herinrichting, renovatie of bouw- activiteiten moeten, indien van toepassing minimaal de volgende maatregelen bevatten:

1. Zet als mogelijk ventilatiesystemen uit tijdens werkzaamheden.
2. Sluit luchtinlaten, luchtkanalen en ventilatieopeningen af voordat de werkzaamheden beginnen.
3. Maak gebruik van gereedschap met stofkappen en/of stofopvang uitgerust met geschikte HEPA-filter om stof en deeltjes, die tijdens de werkzaamheden ontstaan, op te vangen.
4. Maak werkgebieden regelmatig schoon tijdens de werkzaamheden en verhoog schoonmaakschema’s voor algemene ruimten.
5. Reinig luchtkanalen-kanalen en vervang filters tijdens en na voltooiing van de werkzaamheden.
6. Plan en coördineer werkzaamheden om verstoring van verblijfsruimten tot een minimum te beperken.
7. Scheid/isoleer werkplekken van andere ruimtes door deuropeningen en ramen af te dichten óf door fysieke scheidingen (bijvoorbeeld, tijdelijke tussenwanden).
8. Behoud verblijfsruimtes onder overdruk ten opzichte van buiten en van binnenruimten waar werkzaamheden worden uitgevoerd.
9. Pas maatregelen toe om de verspreiding van vuil en verontreinigde stoffen van locaties waar werkzaamheden plaatsvinden naar verblijfsgebieden te voorkomen (bijvoorbeeld het gebruik van matten bij in- en uitgangen, en gescheiden toegangsroutes voor gebouwgebruikers en werklieden).

F

8

Reinigingsprocedures/ -plannen omvatten het volgende:

1. Frequentie van schoonmaakwerkzaamheden met bijbehorende taken.
2. Frequentie van dieptereiniging van bijvoorbeeld tapijten, matten en vloeren bij in- en uitgangen, trappen, liften, toiletten, etc.
3. Het voorschrijven van reinigingsapparatuur en producten die de impact op de luchtkwaliteit minimaliseren (zie ‘aanvullende informatie’).
4. Trainingsvereisten en dossiers voor het schoonmaakpersoneel over reinigingsmethoden, het gebruik van apparatuur en producten.

G

CRITERIA

VEREISTEN BEWIJSVOERING

-

De hieronder genoemde bewijsvoering is niet uitputtend. Ga naar hoofdstuk 4 'Bewijslast’ voor bewijsmateriaal dat ook kan worden toegepast om aan te tonen dat aan de criteria wordt voldaan.

2, 3, 4, 5, 6, 7 en 8

Relevante beleidsstukken, procedures, plannen en de bijbehorende documenten.