Ecoloog
Een persoon die zich voor zijn of haar beroep heeft gespecialiseerd in wisselwerkingen tussen organismen en leefsystemen en die zich bezighoudt met de relatie tussen organismen en hun omgeving.
Een erkend ecoloog
- Op hbo- dan wel universitair niveau een opleiding heeft afgerond met als zwaartepunt ecologie.
OF
- Als praktiserend ecoloog werkzaam is voor een ecologisch adviesbureau dat is aangesloten bij het netwerk Groene Bureaus.
Natuur- en soortorganisaties
Organisaties die zich bezighouden met het verzamelen van kennis als basis voor onderzoek en de bescherming van soorten. Zowel de bescherming van individuele soorten als hun leefgebieden staat centraal. Voorbeelden zijn Vogelbescherming, RAVON, FLORON, SOVON, De Vlinderstichting, De Zoogdiervereniging et cetera.
Habitat
Een habitat omschrijft de voorwaarden waaraan een gebied moet voldoen om ervoor te zorgen dat bepaalde dier- en plantensoorten er kunnen overleven. De habitat is een omschrijving van de hulpbronnen die een bepaalde soort nodig heeft.
Autochtoon inheemse beplanting
Autochtoon inheemse planten zijn planten die van nature in Nederland voorkomen. De herkomst van aanplant is belangrijk voor de biodiversiteit in Nederland. Aangenomen wordt dat de aanplant al voor 1500 van nature in Nederland voorkomt. Dit zijn van oorsprong inheemse soorten (archeofyten). In de Standaardlijst van de Nederlandse Flora 2020 kan de eigenheid en herkomst van de inheemse soorten worden gecontroleerd.
Uitheemse soorten hebben vaak een andere bloeitijd die niet overeenkomt met de periode waarin veel insecten voedsel nodig hebben. Of de bomen of planten worden door insecten niet herkend als voedselbron, en niet bezocht. Dit is niet het geval met inheemse planten. Dit zijn meestal insecten aantrekkende planten.
Vijf V’s
De vijf V’s staan voor voortplanting, veiligheid, voedsel, verbinding en variatie en zijn de basisprincipes voor het creëren van een habitat. Zonder een evenwichtige balans in de verschillende V’s is het voor soorten moeilijk om van de geboden maatregelen gebruik te maken. Want zonder voedsel in de buurt maakt een soort ook geen gebruik van de locatie als verblijfplaats.
- Voortplanting: nestvoorzieningen voor diersoorten, verblijfskasten, nestkasten, insectenkasten, broedhopen en stenen zodat soorten hier kunnen nestelen.
- Veiligheid: hagen, struiken en bomen die beschutting bieden, door verschillende hoogteniveaus, waarbij ook de bodembeschoeiing wordt meegenomen waardoor veilige zones worden gecreëerd.
- Voedsel: het aanbrengen van voorzieningen als beplanting dat direct gebruikt wordt als voedsel zoals nectar, stuifmeel, zaden en pitten. Of waarmee insecten worden aangetrokken die interessant zijn als voedsel. Goede bodemkwaliteit voor bodemleven
- Verbinding: realiseren van groenblauwe structuren om locaties met elkaar te verbinden. Denk aan aanvliegroutes of een verbindingsroute met boom- of struiksoorten van en naar de locatie.
- Variatie: Afwisseling in beplanting, verschil in bloeitijd, gebruik van hoogte en niveau verschillen, wel en niet bladverliezend.