BREEAM-NL In-Use 2016 v1.0

1. Voorzieningen tegen lichthinder zijn in voldoende mate aanwezig in verblijfsgebieden waar lichthinder van instralend zonlicht een probleem kan zijn voor gebouwgebruikers., zoals (maar niet beperkt tot) gebieden met werkplekken en projectschermen.
2. De gebruiker is de afzonderlijke gebruiker van het gebouw. Bij deze credit vallen bezoekers daar niet onder (let op: hotelgasten en patiënten zijn GEEN  bezoeker).
3. De afzonderlijke gebruiker moet met de bedienbare voorzieningen in bepaalde mate de toetreding van daglicht kunnen regelen  (gedeeltelijke tot volledige afdekking van instralingsoppervlakte).
4. Automatische zon-/lichtwering kan alleen als ‘bedienbaar door de gebruiker’ worden beschouwd, als de gebruiker plaatselijk de bediening over kan nemen (‘overrulen’).

Het volgende toont aan dat aan de criteria wordt voldaan:

• Logiesfunctie: Gordijnen kunnen bij ruimten met een logiesfunctie als voorziening tegen lichthinder voldoen, ondanks dat er een bepaalde mate van regelbaarheid van daglichttoetreding ontbreekt.

1. Fotografisch bewijs van de voorzieningen tegen lichthinder
2. Bij vaste en geïntegreerde zon-/lichtwering moet er  worden aangetoond dat de lichtwering afdoende functioneert.

• Voorzieningen tegen lichthinder omvatten bijvoorbeeld:
  • Vaste externe zonwering
  • Overhangende dakranden
  • ‘Bioclimatic design’ voor beschaduwing bij de hoogstaande zomerzon en laagstaande winterzon
  • Interne zon- of lichtwering
  • Lichtwerende beglazing
• Gordijnen voldoen niet als voorziening tegen lichthinder, omdat de voorziening een bepaalde mate van regelbaarheid moet bieden, zodat er nog  steeds daglicht kan toetreden.